In het geval van Burgers ontstaat een wereldbeeld van een levende architectuur,
een dierentuin van gemuteerde proefkonijnen die het gen van het
constructivisme geïmplanteerd hebben gekregen. Naast de flora en de
fauna krijgt een nieuwe levensvorm grond onder de voeten, een kunstmatige legering
van een opnieuw gevulde leegte.
Deze beelden van de hooggespannen verwachting van wat de toekomst in petto heeft
zijn geestig en droevig tegelijkertijd en ook nog eens met de grootste ernst gemaakt.
Het is de droefgeestigheid waarin het lachen je nader dan het huilen staat om greep op
je ongerustheid te krijgen.
Henri Burgers is een gevoelsmatig constructeur en zijn beelden hebben de bizarre
gelijktijdigheid van intuïtieve schepping en de resultante van wetenschappelijke research.
De afgegoten plastic verpakking van een computermuis doet zich voor als een zeepbakje
en het stuk zeep zelf, maar ook als schaalmodel van een ruimteschip of als de space
invader van een doorontwikkeld knaagdier dat ons intellectuele vermogen ver in de schaduw stelt.
De toegankelijkheid van het beeld is groot, de mogelijkheden zijn legio. Alles is maakbaar: het piepschuimen afval van de consumptiemaatschappij is het lego van Henri Burgers. Het droombeeld laat zich onbeperkt verwezenlijken.
De werkelijkheid van deze utopische kunstwereld bewijst Burgers met de foto's die hij ervan
maakt. Als een landschapsarchitect plaatst hij in het fotografisch beeld zijn
beelden die daar voor iedereen heldere functies krijgen. Beweeg je je door dit landschap van
stoffelijke denkbeelden dan verandert de identiteit van ieder object al naar gelang de positie
die je inneemt ten opzichte van ieder beeld afzonderlijk.
Het perspectief vertekent niets, maar betekent iets.